trombones.nl - dé toonaangevende trombone site van nederland
  > home > interviews - u bent nu hier  
   > trombones.nl interviews
 

 

 

 

 

 

 


Interview Jay Friedman

Dit interview verscheen eerder in Sonic....

Mr. Jay Friedman
The Singing Trombone, al ruim 43 jaar aan de top……

door Nico Schippers

Jay Friedman (1940) is sinds 1962 trombonist bij het Chicago Symphony Orchestra (CSO), in 1964 werd hij benoemd tot principal (aanvoerder) door Maestro Martinon.
Hij heeft meerdere malen solistisch opgetreden met het CSO, waarbij ook werken voor hem zijn geschreven en aan hem zijn opgedragen.
Voordat hij trombonist bij het CSO werd, was hij enkele jaren werkzaam in het Civic Orchestra of Chicago en als assistent-aanvoerder bij het Florida Symphony Orchestra.
Hij studeerde trombone aan de Yale University en compositie aan de Roosevelt University, waar hij momenteel trombonedocent en hoofd van de blazerafdeling is.

Jay Friedman is ook een veelgevraagd pedagoog voor o.a. masterclasses. Het mag bijzonder worden genoemd dat hij als één van de pioniers uit de beroemde generatie van o.a. Arnold Jacobs (tuba), Adolf Herseth (trompet) en Edward Kleinhammer (bastrombone) en als één van de laatst nog spelende musici onvermoeibaar meedraait aan de top. Zijn tweede grote liefde op muzikaal gebied is het dirigentschap van enkele orkesten. Na onze laatste ontmoeting in Chicago, in 2005, tijdens een samenwerkingsproject van de kopersecties van het CSO en het Koninklijk Concertgebouworkest (KCO) en met een volgende ‘meeting’ in Chicago in het vooruitzicht nam ik contact op met deze Amerikaanse trombonist.

Welk moment was voor u bepalend om voor het instrument trombone te kiezen en is dit ook het instrument waarop u bent begonnen?

Ik ben begonnen op euphonium omdat de dirigent van mijn basisschoolorkest een dergelijk instrument had liggen en daarvoor een speler nodig had. Eigenlijk wilde ik toen al trombone spelen, maar deed dat pas toen ik op de middelbare school kwam.

U bent nu ruim 43 jaar in dienst bij het CSO. U moet ongelofelijk veel mooie verhalen en/of anekdotes over medemusici, tournees, dirigenten etc. hebben uit deze periode. Wilt u er een enkele met ons delen die u het meest is bijgebleven?

Eén van mijn favorieten: Tijdens een repetitie, terwijl ik middenin de solo van Mahler’s derde symfonie zat, zei Frank Crisafulli (2e trombone): ”Ik wou dat Rimsky-Korsakov dit had geschreven.” (red.: voor niet-trombonisten: Rimsky-Korsakov schreef vrijwel alle trombonesolo’s voor 2e trombone)

Tijdens deze 43 jaar heeft u onder de beste dirigenten van deze tijd gespeeld. Wie was uw favoriet?

Mijn favoriete dirigent was Rafael Kubelik. Hij was zo intens en vol muzikaliteit. Mijn favoriete concert, naast vele andere, is de uitvoering van Smetana’s Ma Vlast onder leiding van Kubelik in 1980. Hij dirigeerde werkelijk als een bliksemflits.

Tijdens een speech na afloop van het gezamenlijke concert van de ‘brass’-secties van het CSO en het KCO afgelopen jaar werd gezegd: “Moslims gaan naar Mekka, katholieken naar Rome en koperblazers gaan naar Chicago.” Waar ligt volgens u de oorsprong van het succes dat de koperblazercultuur in Chicago kent?

Als ik één ding zou moeten noemen dan is het ‘leven in de klank’. Ik geloof dat dit te maken heeft met de hoeveelheid energie die in de luchtstroom wordt meegegeven en met het soort articulatie. En ik bedoel dat niet louter bij luid spelen. In feite denk ik dat deze twee kenmerken belangrijker zijn bij zacht spelen, omdat je daar het meest ‘leven in de klank’ nodig hebt. De kopersectie van het CSO wordt altijd genoemd als het gaat om zijn grote krachtige sound. Echter, enige tijd geleden was mijn vriend Christian Lindberg solist bij het CSO en hij was stomverbaasd dat onze kopersectie zo zacht speelde in de onderste regionen van het dynamische bereik. Dit is lange tijd door velen over het hoofd gezien.

De speelcultuur in Chicago kenmerkt zich volgens velen door een technisch zeer hoog niveau, zeer homogene klank binnen de secties en als geheel en de perfecte beheersing van het ademhalingssysteem. Wat ook altijd indrukwekkend is, is het aantal decibels dat de kopersectie produceert. Waar komt dit aspect in de speelcultuur volgens u vandaan?

Volgens mij is dat gebaseerd op de manier van spelen van Adolf Herseth (red.: voormalig solotrompettist CSO) en Arnold Jacobs (red.: voormalig tubaïst CSO), alsmede Edward Kleinhammer (red.: voormalig bastrombonist CSO), maar vooral Herseth’s manier van spelen. Hij bepaalde een model waarin de rest van de kopersectie gewoon moest meegaan.

Hoe zou u de perfecte trombonist omschrijven? Welke eigenschappen moeten volgens u aanwezig zijn?

Iemand met een prachtig geluid, een mooi legato, goede articulatie, perfecte intonatie en een longinhoud van 35 liter zodat men nooit adem hoeft te halen.

Eén van uw stokpaardjes is duidelijk aanzetten met de tong. Kunt u dat toelichten?

Eigenlijk maak ik helemaal geen aanzet met de tong, maar met de lucht. De tong wordt bij de aanzet gebruikt in een achterwaartse beweging, dus zij kan geen toon starten / aanzetten. Wat de tong wel kan doen is de lucht tevoorschijn laten komen vanuit de embouchure op een frisse, heldere manier, zodanig dat de klank meteen gaat leven en 100% resoneert. En als het geluid meteen leeft zal het een ‘great sound’ zijn.

Naast uw reputatie als orkesttrombonist geniet u ook aanzien als pedagoog. Kunt u iets meer vertellen over uw werkwijze en zienswijze als pedagoog?

Om het eenvoudig te zeggen: Ik heb altijd gewezen op het nut om een ‘great sound’ te maken en om met die klank in stijl te spelen. Die twee dingen hebben altijd op de eerste plaats gestaan, zowel bij het lesgeven als bij het spelen. Alle andere aspecten komen aan de orde op het moment dat dat nodig is.

Kunt u enkele hoogte- en dieptepunten noemen uit uw carrière?

Een groot dieptepunt vond plaats in 1979. Ik werd door een paard in mijn gezicht getrapt, één kant van mijn lip lag in twee stukken en ik kon niet spelen gedurende 8 maanden. Twee van mijn hoogtepunten waren het organiseren en dirigeren van het ‘Brass Buddy’-concert in 2001 en natuurlijk onlangs het gecombineerde concert met de kopersecties van het Koninklijk Concertgebouworkest en het Chicago Symphony. Om 35 jaar naast Adolf Herseth te zitten en te spelen mag volgens mij een hoogtepunt van elke carrière worden genoemd.

Speelt de factor stress een grote rol voor u? En hoe wapent u zich daartegen?

Ik ben bevoorrecht geweest dat ik het spelen altijd als middel tegen stress heb kunnen gebruiken. Spelen in een orkest kan stress van andere facetten uit iemands leven weghalen, als je het zo bekijkt. De sleutel om stress te voorkomen tijdens optredens is ZELFVERTROUWEN.

Wat gaat er b.v. in uw hoofd om vlak voor een beladen inzet, zoals de Bolero of Mahler 3?

Niet hoe mijn embouchure voelt op dat moment, maar of mijn fysieke voorbereiding (de mentale is al aanwezig) voor die bepaalde inzet correct en zelfbewust is.

Het is vrij uitzonderlijk dat iemand op uw leeftijd nog aan de top meedraait, wat doet u en wat laat u achterwege om dit vol te houden?

Je zou zeggen dat ik de dingen in de basis goed moet doen, want ik heb in de loop van de jaren niet gemerkt dat ik kracht, b.v. in mijn embouchure heb verloren. Daarnaast leer ik mezelf nog steeds om overbodige zaken in mijn spelen te elimineren. Ook probeer ik voortdurend op zo’n relaxed mogelijke manier te spelen. Alles bij elkaar denk ik dat ik momenteel beter (en zeker slimmer) speel dan ooit tevoren.

Voor veel trombonisten heeft u een voorbeeldfunctie. Wie zijn uw voorbeelden geweest en wie zou u nu als (aankomend) talent willen aanmerken?

Gordon Pulis (red.: voormalig principal trombonist van New York Philharmonic) was mijn belangrijkste voorbeeld, daarnaast mijn leraar Robert Lambert. Momenteel vind ik Jörgen van Rijen een groot talent, maar als je solotrombonist van het Koninklijk Concertgebouworkest bent ben je, denk ik, niet echt aankomend meer, maar heb je je naam al gevestigd! Ook Stefan Schulz uit Berlijn wordt genoemd als jong talent. Maar er zijn er zo velen tegenwoordig.

Het Nieuw Trombone Collectief is een Nederlandse groep trombonisten die momenteel erg aan de weg timmeren. Zij hebben als doelstelling de trombone een prominentere plek in de kamermuziek te geven. Enkele internationale optredens, waaronder tijdens ITF2003 (Helsinki) en ITF2005 (New Orleans), bleken erg succesvol. Wat vindt u van dit initiatief?

Ik heb hun cd’s en denk dat ze één van de beste trombone-ensembles zijn die ik ooit gehoord heb. George Wiegel moet een geweldige pedagoog zijn, aangezien hij Nederland zoveel fantastische spelers heeft geleverd.

Het is bekend dat Amerikaanse trombonisten over het algemeen groter materiaal gebruiken dan hun Europese collega’s. Het mondstuk is vaak groter en een tenortrombonist speelt vaak op een bastromboneschuif. Wat is de filosofie daarachter?

Voor zover ik weet was ik de eerste die een bastromboneschuif ging gebruiken op een tenortrombone, maar in tegenstelling tot wat je gehoord hebt zijn er maar enkelen die dat ook doen in de USA. Het idee achter deze combinatie ontstond jaren geleden toen ik zo nu en dan een bastrombone pakte om op te studeren. Dat speelde naar mijn gevoel zo vrij en ook makkelijk in het hoge register dat ik uiteindelijk besloot een bastromboneschuif op mijn tenorbeker te gebruiken. Ik wil niet klinken als een bastrombone maar ik wil op het meest vrij spelende instrument spelen dat ik kan vinden. De zaal waarin we spelen, het Symphony Center met zijn ruwe akoestiek, vraagt ook om een warm geluid en elk scherp randje daaraan moeten we voorkomen. Daarop aansluitend herinner ik me de trombonesectie van het Koninklijk Concertgebouworkest van jaren geleden toen ze speelden op King 2 en 3B’s en een Conn 88H voor de bastrombonist. De sectie maakte een geweldig geluid, b.v. bij de opnames van Bruckner o.l.v. Van Beinum, waar ik als student altijd naar luisterde. De zaal waarin zij speelden, het Concertgebouw in Amsterdam, liet zelfs dit relatief kleine materiaal groot en vol klinken. Als we in onze zaal in Chicago zo’n geluid willen produceren moeten we veel groter materiaal gebruiken om het soort sonoriteit te krijgen waarvan wij vinden dat die bij dat repertoire past. In de loop van de jaren heb ik wel besloten om het materiaal te gebruiken dat het beste klinkt, en niet wat het beste voelt. Helaas moet je daar soms gemak en comfort voor inleveren. Iedereen die me kent weet dat ik fanatiek zoek naar helderheid in geluid, zoals je ook kunt horen op mijn cd. Mijn motto is altijd geweest: een groot geluid met vermogen om te zingen. En ik moet me blijven realiseren dat ik kan zingen met een groter geluid.

Sommige orkesttrombonisten spelen op kleiner materiaal als ze Brahms en vroegere muziek spelen. Hoe kijkt u hier tegenaan en is dit ook gebruikelijk in Chicago?

Ik gebruik een alttrombone voor alle Brahms-symfonieën en nog vroegere, zoals van Schubert en Dvorak. Mijn sectie gebruikt ook Duitse trombones die smaller qua boring zijn.

Onlangs heeft instrumentenbouwer Vincent Bach een speciaal Jay Friedman-model uitgebracht. Wat is uw persoonlijke invloed bij de ontwikkeling hiervan en waaruit bestaat jullie samenwerking?

Al jaren zocht ik een nieuwe trombone die dezelfde karakteristieken had als mijn Mt. Vernon 42 bell-model uit 1959. Omdat ik er eigenlijk nooit één vond heb ik de firma Bach gevraagd om een beker te maken die net zo dun is en evenveel respons geeft als de Mt. Vernon- en de N.Y. New York-modellen. Dit resulteerde in dit nieuwe model, het zgn. Friedman-model. We werken nu samen met Gary Greenhoe om verdere verbeteringen aan te brengen en om te zien wat zijn ventiel aan het instrument toevoegt. Ik geloof dat we iets hebben ontwikkeld dat de oude karakteristieken van de Bach-sound laat herleven en ik ben dan ook erg opgewonden over deze ontwikkeling. Daarnaast werken we ook aan een nieuwe alttrombone voor Bach, die dit jaar klaar zal zijn.

Onlangs is er van een oude Duitse trombone van het merk Kruspe uit uw collectie een reproductielijn gemaakt door de firma Thein. Wat sprak u zo aan bij dit instrument om een dergelijke lijn op de markt te zetten?

Vanaf het moment dat ik speelde op mijn eerste klassieke Duitse trombone, een Latzsch-alt in 1966 en een tenor in 1967, ben ik gevallen voor de klank. Ik was altijd op zoek, zonder succes, naar een trombone van het merk Kruspe, totdat ik een model vond, van voor de Eerste Wereldoorlog, met grote boring waarop een standaard mondstuk met grote stift paste. Dit instrument had een nagenoeg perfecte overtonenreeks, geluid en respons. Het instrument was en is in een zeer zwakke conditie, dus heb ik de gebroeders Thein gevraagd of ze interesse hadden in het maken van een moderne kopie , waarbij de originele klankkwaliteit gewaarborgd zou blijven, maar met enkele moderne toevoegingen zoals een goede schuif, een waterklepje en een afneembaar ventiel. Ze reageerden enthousiast op mijn verzoek en hebben een hele set exacte kopieën, met genoemde extra’s, gebouwd die gebaseerd zijn op deze oude klassieke Duitse trombone. Terwijl instrumenten in het algemeen efficiënter en makkelijker zijn geworden bij het produceren van extremen in het dynamische bereik, denk ik dat er toch een beetje sonoriteit verloren is gegaan bij de moderne instrumenten. En ik doel op het soort sonoriteit dat de grote 19-eeuwse componisten in gedachten hadden toen ze hun werken schreven. Ik zou graag zien dat we deze klank zouden behouden, vandaar mijn kleine aandeel daarin. Er zijn ook anderen die zich bezig houden met het historisch behoud van instrumenten, die naar mijn mening niet in een museum maar in de concertzaal thuis horen.

Welke soorten/merken instrumenten gebruikt u momenteel voor welk repertoire?

Uiteraard op het Friedman-model dat ik heb ontworpen met Bach, de 42 gold brass met een Greenhoe-ventiel en een model 50 lichtgewicht schuif, voor het gewone orkestrepertoire. Af en toe gebruik ik een Bach 36G voor Franse muziek en wanneer er een lichtere klank gewenst is. Verder gebruik ik voor bijpassend repertoire een Thein en Latzsch-alttrombone, een Thein en Kruspe-tenor, een Glassl-tenor (kopie van mijn Latzsch-tenor) en een Alexander-bastrompet.

Wat zijn uw toekomstplannen en wat is uw ultieme droom op muzikaal gebied?

Mijn droombaan heb ik al, dus wat betreft spelen denk ik dat ik het wel heb bereikt. Ik dirigeer veel en ben vooral geïnteresseerd in het behoud van de echte Romantische traditie wat betreft interpretatie, iets wat ik snel zie verdwijnen. Ik heb altijd de Europese orkeststijl en het ensemblespel willen bestuderen. Het zou onze Amerikaanse orkesten ook goed doen dit te bestuderen. Dus ik denk dat mijn droom nog zou zijn een orkest te hebben waarmee ik genoeg repetitietijd zou krijgen om iets heel speciaals mee te bereiken wat betreft de oude klank en stijl. Eén van mijn favoriete uitspraken op dit gebied is van Eduard van Beinum: iemand vroeg hem een vergelijking te maken tussen het Philadelphia Orchestra, dat hij net had gedirigeerd, en zijn eigen Concertgebouworkest. Hij antwoorde: “Het Philadelphia is als een briljant platina, maar het Concertgebouw is als oud goud.” Dat is de soort muziek die ik wil maken.

Uw solo-cd heeft als titel ‘The Singing Trombone’. Vanwaar die naam?

Mijn hele carrière lang heb ik geprobeerd om te zingen op mijn trombone, dus de titel was vanzelfsprekend. Deze cd heb ik gemaakt om muziek op te nemen die de trombone voornamelijk als vocaal instrument gebruikte, vandaar de titel.

Heeft u tot slot nog een tip of advies voor (beginnende) koperblazers?

Maak een hele mooie klank en legato, zoals de menselijke stem. Je bespeelt een instrument dat het dichtst bij dit ideaal ligt, probeer dat nooit uit het oog te verliezen.

Jay Friedman heeft een eigen website, waarop hij elke maand een column plaatst over allerlei issues. www.jayfriedman.net



> Interview Jay Friedman
> Interview Tim Dowling
> Interview Ben van Dijk
> Interview Michel Becquet
> Discussieer over dit onderwerp
  historie
  mondstukken
  onderhoud
  shop
  interviews
  forum
  vraag & aanbod
  links database
  contact
   
  www.trompet.nl
   



Copyright © trombones.nl, Alle Rechten Voorbehouden.